Publicatie datum: 7 november 2024

De inspecteur legt twee jaar nadat de in de bezwaarperiode alsnog een aangifte is ingediend een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op. Door de inkomenscorrectie en het tijdsverloop is het in rekening gebrachte bedrag aan belastingrente zeer fors. De ondernemer stelt dat de inspecteur eerder over alle informatie beschikte om de navorderingsaanslag op te leggen en wil daarom de belastingrente laten verminderen. Heeft de ondernemer gelijk? Stopt de teller van de belastingrente als de inspecteur treuzelt?

Feiten

De ondernemer ontving op 15 januari 2019 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2012 met een belastbaar inkomen van € 1.525.000. Hierbij is een bedrag van € 160.477 aan belastingrente in rekening gebracht.

Standpunten van partijen

De ondernemer maakte bezwaar tegen de belastingrente. Hij voerde aan dat de inspecteur al op 24 augustus 2017 of in elk geval op 8 december 2017 voldoende informatie had om de navorderingsaanslag eerder op te leggen en dat het wachten tot 2019 onzorgvuldig was.
De inspecteur stelde dat de complexiteit van de zaak, de communicatie tussen partijen en de fiscale gevolgen van de verkoop van grond aan de provincie hadden geleid tot de langere verwerkingstijd. Bovendien was de ondernemer het aanvankelijk niet eens met de fiscale gevolgen, die de inspecteur had gecommuniceerd, hetgeen bijdroeg aan het uitstel.

Oordeel van het hof

Het hof oordeelde dat de belastingrente correct is berekend volgens de wettelijke regels. De belastingplichtige beriep zich op het zorgvuldigheidsbeginsel, stellende dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door de navorderingsaanslag pas in 2019 op te leggen, terwijl de fiscale situatie in 2017 al duidelijk was. Het hof verwierp dit beroep en oordeelde dat de complexiteit van de zaak en de onderlinge communicatie tussen partijen een langere verwerkingstijd rechtvaardigden. Het hof benadrukte dat in deze zaak geen sprake was van onzorgvuldig handelen. De inspecteur heeft voldoende gecommuniceerd met de belastingplichtige en de nodige stappen ondernomen om een goed onderbouwd besluit te nemen. Het hof zag dan ook geen aanleiding om de belastingrente te matigen.

Het zorgvuldigheidsbeginsel uitgelegd

Het zorgvuldigheidsbeginsel verplicht bestuursorganen, zoals de Belastingdienst, bij het nemen van beslissingen grondig onderzoek te doen naar de relevante feiten en belangen. In belastingzaken betekent dit dat de Belastingdienst zorgvuldig moet omgaan met het opleggen van aanslagen en het in rekening brengen van belastingrente. Dit beginsel vereist dat:
•    grondig feitenonderzoek wordt verricht naar de specifieke situatie van de belastingplichtige;
•    de belangen van alle partijen zorgvuldig worden afgewogen;
•    er sprake is van duidelijke communicatie tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige;
•    besluiten niet onnodig vertraagd worden door onzorgvuldig handelen van de Belastingdienst.

Wanneer de Belastingdienst oponthoud veroorzaakt zonder legitieme reden, kan de in rekening gebrachte belastingrente door de rechter worden verminderd.

Conclusie

Dit arrest onderstreept het belang van het zorgvuldigheidsbeginsel bij het berekenen van belastingrente. Hoewel de belastingplichtige zich op dit beginsel beriep om de in rekening gebrachte rente te betwisten, oordeelde het hof dat de Belastingdienst zorgvuldig heeft gehandeld. De complexiteit van de zaak en de voortdurende communicatie tussen partijen waren voldoende om het langere tijdsverloop te rechtvaardigen.

Advies

Zorg ervoor dat u op tijd aangifte doet om te voorkomen dat de belastingrente oploopt. Lukt het echter niet om de aangifte op tijd in te dienen, dien dan een voorlopige aangifte in, die zo dicht mogelijk bij het te verwachten inkomen ligt. Dit vermindert de kans op hoge bedragen aan belastingrente. Betwijfelt u of terecht belastingrente in rekening is gebracht? Wij kunnen voor u beoordelen of het zinvol is om bezwaar te maken tegen de berekende belastingrente. Neem gerust contact met ons op voor advies en begeleiding.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20241506, BK-23/1156 | 27-08-2024